Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde

De geboorte van de zon

Afbeelding van de Paardekopnevel met de Euclid-ruimtetelescoop, een stervormingsgebied in Orion van gas en stofwolken waar sterren nog altijd vormen. Afbeelding: ESA/Euclid/Euclid Consortium/NASA, image processing by J.-C. Cuillandre (CEA Paris-Saclay), G. Anselmi.

NTvN 90-0

Het julinummer is uit!

Dutch Open Telescope baanbrekend in zonnebeelden

Mozaïekbeeld van een vlekkengroep aan de rand van de zon.

Vorige Volgende

Artikel

De geboorte van de zon

Gepubliceerd: 1 July 2024 14:28

De zon heeft sinds mensenheugenis een belangrijke plek ingenomen in ons dagelijks leven, zowel om praktische als filosofische en religieuze redenen. Voor sterrenkundigen is de zon interessant, omdat het verreweg de meest nabije ster is, waardoor de fysische processen die in elke ster plaatsvinden in veel meer detail bestudeerd kunnen worden dan die van welke andere ster dan ook. Ter vergelijking: de zon staat op 8 lichtminuten (150 miljoen kilometer) afstand, en de eerstvolgende ster, Proxima Centauri, op maar liefst 4,3 lichtjaar (4 · 1013 kilometer)! Toch is het besef dat de zon slechts een van de vele sterren in de Melkweg is, met een begin en een eindige ‘levensduur’, pas in de laatste paar eeuwen gegroeid. Talloze technologische ontwikkelingen in de sterrenkunde in de afgelopen honderd jaar hebben onderzoek naar het ontstaan van sterren steeds verder gebracht.

Auteur: Nienke van der Marel

De zon en het omringende zonnestelsel van planeten en planetoïden (rotsblokken variërend van een kilometer tot honderden kilometers in grootte) zijn zo’n 4,6 miljard jaar geleden ontstaan. Deze waarde is grotendeels gebaseerd op isotopenonderzoek aan meteorieten in ons zonnestelsel: de oudste daarvan zijn meer dan 4,57 miljard jaar oud. De acceptatie van het heliocentrische model in plaats van het geocentrische model was een belangrijke eerste stap in de ontwikkeling van een theorie over het ontstaan van de zon. Dit model stelt dat de planeten rond de zon draaien in plaats van andersom. In combinatie met de ontdekking van de zwaartekracht leidde dit op een vrij natuurlijke manier tot een theorie van de vorming van ons zonnestelsel: een ‘instorting’ van een veel grotere wolk van gas en stof (zie figuur 1). Daarbij komt het meeste materiaal in het midden terecht waar zich het zwaarste object vormt (de zon). Het resterende materiaal belandt in een platte schijf daaromheen, waaruit uiteindelijk de planeten vormen. Deze theorie, ook wel de zonnenevelhypothese genoemd, werd voor het eerst voorgesteld in de achttiende eeuw door filosofen Emanuel Swedenborg, Immanuel Kant en Pierre-Simon Laplace.

Lees het volledige artikel in het julinummer of klik hier.